Wat betekent allez in Frans?
Wat is de betekenis van het woord allez in Frans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van allez in Frans.
Het woord allez in Frans betekent geweest, lopen, gaan, doen, variëren, liggen, gaan, naar de mis gaan, houden, gaan, goed, geschikt, gaan, opschieten, voldoen, gaan, variëren, gaan, leven, zich begeven, even langsgaan bij, voldoende zijn, goed zijn, voldoen, volstaan, reizen, humeur, worden, uitgaand, Maak dat je wegkomt! Ophoepelen! Opgehoepeld!, enkeltje, gaan, leiden naar, staan, passen, schikken, zullen, op het punt staan om, naar het toilet gaan, gaan, geschikt voor de magnetron, lopen, wandelen, zullen, lopen, rijden op, terugkrijgen, terugvinden, voorbijschieten aan, lopen, verkeerd gaan, inwisselen, inruilen, voorbijschieten aan, krijgen, ontvangen, wandeling, op reis gaan, vooruitkomen, opschieten, vorderen, vissen, opborrelen, hardlopen, rennen, richtlijnen, aanwijzigingen, heen-en-terug kaartje, zich ontlasten, lopen, stappen, wijdverspreid, wijdverbreid, algemeen, fout, mis, heen en weer, gestaag groeiend, zonder omhaal, heen en weer, zal, zullen, ga, gaat, gaan, doe dat maar eens na! wat dacht je hiervan?, nee dank u, bedtijd, afgaan van nachtclubs, slaapmutsje, uitstapje, ontlasting, stoelgang, aan zijn lot overgelaten zijn, een snoepje of ik schiet, uitgaan, naderen, lekker zitten, ontlasten, vertrekken, gaan, naar het buitenland gaan, een wandeling gaan maken, een eindje gaan wandelen, van kwaad tot erger gaan, gaan halen, hand in hand gaan, een stap verder gaan, een stapje verder gaan, succes boeken, naar bed gaan, tot het uiterste gaan, vanzelfsprekend zijn, een snelle duik nemen, je gang gaan, recht afgaan op, recht afstevenen op, liften. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.
Betekenis van het woord allez
geweestverbe intransitif (gegaan) Je suis allé à Rome. |
lopen
Notre domaine s'étend jusqu'à la rivière. |
gaan
Le mariage s'est très bien passé, merci. |
doen(du mal) Ils se sont donné beaucoup de mal pour arriver à l'heure. |
variëren, liggen, gaan
Les valeurs possibles vont de cinq à cinquante. |
naar de mis gaanverbe intransitif (Religion : à la messe, prier) C'est l'église où va notre famille. |
houden, gaan
Il faut que tu ailles à gauche à l'embranchement sur la route. |
goed, geschiktverbe impersonnel Ça va si je sers une lasagne à tes parents ? |
gaan, opschieten(état) |
voldoenverbe intransitif (familier) Est-ce que ça t'ira ou tu veux que je travaille dessus davantage ? |
gaanverbe intransitif (santé) Va-t-elle mieux qu'hier ? Stelt ze het beter dan gisteren? |
variëren, gaanverbe intransitif Notre ligne de produit va du basique au produit de luxe. |
levenverbe intransitif Le prophète nous a appris à aller en paix. |
zich begeven
Vincent est allé dans son bureau après dîner pour travailler encore un peu. |
even langsgaan bijverbe intransitif Peux-tu filer chez John pour lui donner cette carte ? |
voldoende zijn, goed zijn, voldoen, volstaanverbe intransitif Est-ce que du décaféiné ira (or: suffira) ou faut-il que je sorte chercher du vrai café ? |
reizen
J'adore voyager. |
humeur
Il est d'humeur morose. |
worden(pâle,...) |
uitgaand(van transport) |
Maak dat je wegkomt! Ophoepelen! Opgehoepeld!(informeel) Allez, dehors, les enfants ! Il est temps que vous rentriez chez vous. |
enkeltjenom masculin Je ne savais pas quand je rentrerais alors j'ai acheté un aller simple. |
gaan(+ lieu, ville, pays masculin) Je vais à Londres cet été. // Robert va au marché tous les samedi matin. |
leiden naar
|
staan
Oui, cette robe vous va très bien. |
passen, schikken
Quelle heure vous conviendrait ? On pourrait sortir manger vendredi soir. Ça te convient (or: Ça te va) ? |
zullenlocution verbale (futur) Jake va nettoyer la salle de bains plus tard. |
op het punt staan omlocution verbale Jake allait retirer un cheveu sur la joue de Leah, mais celle-ci s'est retournée juste à ce moment-là. |
naar het toilet gaanlocution verbale Désolé. Je dois aller aux toilettes. Où sont-elles ? |
gaan(héritage) Sa maison va (or: revient) à son fils aîné, et son contenu, au cadet. |
geschikt voor de magnetron(néologisme) |
lopen, wandelen
Marcher fait économiser de l'argent sur le prix du bus ou sur l'essence et c'est aussi un bon exercice. |
zullen(futur de l'indicatif) C'est moi qui ferai le dîner demain. Son anniversaire tombera un dimanche l'année prochaine. |
lopen
|
rijden op(du vélo, de la moto) Je fais du vélo tous les jours. |
terugkrijgen, terugvinden
|
voorbijschieten aan
L'avion dépassa la piste et dut faire un amerrissage d'urgence. |
lopen
|
verkeerd gaan
ⓘCette phrase n'est pas une traduction de la phrase originale. Als we zo doorgaan, dan gaat het project verkeerd. |
inwisselen, inruilen(un bon cadeau,...) Si vous allez au supermarché, vous devriez en profiter pour échanger ce bon une fois sur place. |
voorbijschieten aan
Le missile dépassa sa cible. |
krijgen, ontvangen
|
wandeling
Ils font une promenade chaque soir après dîner. |
op reis gaan(aller en vacances) Oliver a comme projet de partir ce week-end. |
vooruitkomen, opschieten, vorderen
Dans ma profession, on ne progresse pas sans l'aide et le soutien de personnes plus expérimentées. |
vissen
Je vais à la rivière tous les dimanches pour pêcher. |
opborrelen(sentiment) (figuurlijk; gevoelens) |
hardlopen, rennen(sport) Je vais faire un jogging. Ik ga een stukje hardlopen |
richtlijnen, aanwijzigingen(très précis, écrit) |
heen-en-terug kaartjenom masculin (billet) Je voudrais deux allers-retours pour Londres, s'il vous plaît. |
zich ontlasten(soutenu) Après l'opération, il fut incapable de déféquer pendant un certain temps |
lopen, stappen
La voiture est tombée en panne, on va devoir marcher. |
wijdverspreid, wijdverbreid, algemeen
La pauvreté est répandue dans cette ville. |
fout, mislocution verbale Le détective a su immédiatement que quelque chose allait de travers. |
heen en weerlocution verbale J'ai passé la journée à aller et venir. |
gestaag groeiend
Notre campagne marketing a continué à aller de l'avant. |
zonder omhaallocution verbale (figuré, familier) |
heen en weeradverbe |
zal, zullen, ga, gaat, gaanverbe intransitif Qui va payer les factures quand tu seras parti ? |
doe dat maar eens na! wat dacht je hiervan?(informeel) |
nee dank u
- Vous reprendrez bien de la quiche ? - Non merci, ça va aller. |
bedtijd
Les enfants, c'est l'heure d'aller se coucher ! Brossez-vous les dents et enfilez vos pyjamas. |
afgaan van nachtclubs(familier) Avec mes copines, on va en boîte tous les week-ends. |
slaapmutsjenom masculin (figuurlijk; borrel) |
uitstapje
|
ontlasting, stoelganglocution verbale (soutenu) J'ai couru aux toilettes pour aller à la selle après avoir mangé des figues. |
aan zijn lot overgelaten zijnadverbe |
een snoepje of ik schiet(Halloween) |
uitgaan
|
naderen
Tom refuse toujours de donner son âge mais il doit aller sur ses 70 ans. Tom weigert altijd zijn leeftijd prijs te geven, maar hij moet de zeventig naderen. |
lekker zitten(figuurlijk) Cette situation ne me convient pas. De situatie zit me niet lekker. |
ontlastenlocution verbale (Médecine) |
vertrekken, gaanverbe intransitif Si on n'y va pas maintenant, on va être en retard. ⓘCette phrase n'est pas une traduction de la phrase originale. Als we niet snel vertrekken dan komen we te laat. |
naar het buitenland gaanlocution verbale Pour les vacances, j'aimerais bien aller à l'étranger plutôt que de rester en France. |
een wandeling gaan maken, een eindje gaan wandelen
Imogen est allée se promener pour prendre l'air. |
van kwaad tot erger gaan
Depuis que j'ai acheté ce livre de développement personnel, ma vie va de mal en pis. ⓘCette phrase n'est pas une traduction de la phrase originale. Net als dingen leken beter te worden, gingen ze van kwaad tot erger! |
gaan halenverbe transitif Tu pourrais aller me chercher le sac que j'ai laissé dans la voiture ? Wil je alsjeblieft mijn tas gaan halen die ik achterliet in de auto? |
hand in hand gaanlocution verbale Pour beaucoup, fumer et boire vont de pair. Voor veel mensen gaan roken en drinken hand in hand. |
een stap verder gaan, een stapje verder gaanverbe intransitif (figuurlijk) Cette année, l'équipe est allée un peu plus loin et a gagné les deux compétitions locales. |
succes boeken(au futur) Camilla est une musicienne talentueuse qui ira loin. |
naar bed gaan
Il est plus de minuit et il est temps pour moi d'aller au lit (or: d'aller me coucher). |
tot het uiterste gaan
Les grands athlètes sont prêts à prendre des mesures extrêmes pour réussir. |
vanzelfsprekend zijnlocution verbale Cela va sans dire qu'il ne faut pas laisser son vélo sans antivol en ville. Het is vanzelfsprekend dat je je fiets niet ontgrendeld in de stad kan achterlaten. |
een snelle duik nemen
Joachim est allé se baigner dans le lac avant le déjeuner. |
je gang gaanlocution verbale (informeel) Si tu penses que tu peux faire un meilleur boulot, alors, vas-y ! Als je denkt dat je het beter kan ga dan je gang maar. |
recht afgaan op, recht afstevenen op(personne) Biance a pris son manteau et s'est dirigée directement vers la sortie. |
liften
Ik moet waarschijnlijk liften naar de luchthaven. |
Laten we Frans leren
Dus nu je meer weet over de betekenis van allez in Frans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Frans.
Verwante woorden van allez
Geüpdatete woorden van Frans
Ken je iets van Frans
Frans (le français) is een Romaanse taal. Net als Italiaans, Portugees en Spaans, komt het uit het populaire Latijn, dat ooit in het Romeinse rijk werd gebruikt. Een Franstalig persoon of land kan een "Franstalig" worden genoemd. Frans is de officiële taal in 29 landen. Frans is de vierde meest gesproken moedertaal in de Europese Unie. Frans staat op de derde plaats in de EU, na Engels en Duits, en is na Engels de meest onderwezen taal. De meerderheid van de Franstalige wereldbevolking woont in Afrika, met ongeveer 141 miljoen Afrikanen uit 34 landen en gebieden die Frans als eerste of tweede taal spreken. Frans is de tweede meest gesproken taal in Canada, na Engels, en beide zijn officiële talen op federaal niveau. Het is de eerste taal van 9,5 miljoen mensen of 29% en de tweede taal van 2,07 miljoen mensen of 6% van de gehele bevolking van Canada. In tegenstelling tot andere continenten is het Frans in Azië niet populair. Momenteel erkent geen enkel land in Azië Frans als officiële taal.